2 MRT, 2016 • Achtergrond

Nederlandse starter steeds vaker allochtoon

Libische bakkers, Turkse yoghurt- en Marokkaanse meubelmakers, Surinaamse kappers en uitvaartondernemers. Nederlandse ondernemers hebben steeds vaker buitenlandse roots. En ondernemen in verrassende niches. Maar een opvallend deel van hen verdwijnt binnen vier jaar weer uit beeld.

Het is even zoeken. De bakkerij van Fahdi Yassin en zijn drie broers zit in een bedrijfsgebouw achter een doe-het-zelf-garagebedrijf. De fabriekshal lijkt leeg, op een rommeltje aan dozen, kratten en zakken na. Pas na enig zoeken blijkt achter een ruwstenen scheidingwand een glimmende stalen productielijn te staan. Reden voor scepsis? Welnee, hier hebben de broers Yassin een bloeiend bedrijf uit de grond gestampt met een omzet van 4 miljoen euro. Arabic Bread uit Almere-Buiten levert aan grote namen als Jumbo en Hello Fresh. En een uitbreiding staat op de planning, de scheidingswand is al voor een deel doorgebroken.

Ondernemende allochtonen doen het goed als je de cijfers mag geloven. Hun aandeel wordt steeds groter in de startersoverzichten van de Kamer van Koophandel. En daarmee groeit ook hun betekenis voor de economie. Forum portretteerde daarom het afgelopen half jaar zes ondernemers met een niet-Westerse achtergrond. En dan niet de groenteboer op de hoek of de belwinkel, maar ondernemers die willen groeien, met een strategie.

In het begin telt herkomst niet
Uit onderzoek van hoogleraar Ewald Engelen (Universiteit van Amsterdam), mede in opdracht van VNO-NCW gedaan, was al bekend dat opvallend veel ondernemers met een niet-Westerse achtergrond na de eerste drie jaar hun bedrijf opdoeken. Ongeveer de helft van deze groep bedrijven overleeft de eerste 3,5 jaar. Hoogleraar Veronique Schutjens (Universiteit van Amsterdam) deed vervolgonderzoek om er achter te komen wat de oorzaak daarvan is. ‘In de eerste jaren maakt herkomst niet uit. In het prille begin, de eerste 1,5 jaar na de start, is het veel eerder de relatief geringe werkervaring en levenservaring, en de sectorkeuze, die niet-westers allochtone ondernemers parten speelt’, concludeert Schutjens.

Niet altijd een plan
Ondernemen begint niet altijd met een plan. ‘We zijn gewoon naar Nederland gekomen. Ik weet niet hoe we daarop zijn gekomen, we zijn gewoon gegaan, niets gepland’, zegt de Duitse Libanees Fahdi Yassin. En in Nederland begon hij dan een bakkerij. ‘Mijn vader is bakker’, zegt hij alsof dat alles verklaart. Soms begint ondernemen met een idee of een mogelijkheid en vandaaruit wordt er verder gwerkt. De Marokkaanse Bouchta Addoukkali begon min of meer per ongeluk met zijn meubelzaken. Eigenlijk assisteerde hij bij vertalingen. ‘Toen ik in Marokko een grote bank liet maken voor mijn wachtkamer, kreeg ik daar zoveel reacties op dat ik hem verkocht’, vertelt hij. ‘Ik kocht wel een andere. Die kon ik ook weer verkopen. Voor ik het wist, was ik zoveel tijd kwijt met het laten maken en verkopen van meubels, dat ik mijn eerste winkel ben begonnen.’ Het werden er drie in Rotterdam, Utrecht en Amsterdam, waarvan er één door de crisis weer dicht is.

Over het hoofd gezien
Wat opvalt: veel allochtone ondernemers richten zich in eerste instantie vaak op markten die door ‘witte’ bedrijven gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Ze komen een heel eind met hulp van hun achterban. ‘Wij kennen de mensen, weten wat ze willen’, komt in elk gesprek met een allochtone ondernemer op.

Maar om verder te groeien, nieuwe klanten – buiten de eigen ‘kring’ – te vinden, dat is vaak moeilijk. Serif Aktürk, eigenaar van kaasbedrijf Özgazi stelde speciaal een Nederlandse adjunct-directeur aan om hem te helpen uit de Turkse hoek te komen. Bakker Yassin groeit tegen de klippen op door contracten met Nederlandse supermarkten, bakkers en bedrijven als Hello Fresh. ‘Tot 2000 was 80 procent van onze klanten allochtoon, nu is 70 procent Nederlands’, zegt Yassin. ‘Als een groot bedrijf belt, denk je eerst: Dit is een grap. Maar voor mij betekent het dat wij op een goede manier bezig zijn.’

Starter stopt
En dan hebben Aktürk en Yassin nog ‘geluk’. Ongeveer de helft van de alloch­tone ondernemers overleeft de eerste 3,5 jaar niet. Dat percentage ligt bij autoch­tone starters lager (30 procent). Maar waar dat nou precies aan ligt? Veronique Schutjens van de Universiteit van Amsterdam deed er mede namens VNO-NCW een onderzoek naar. Een deel van de grote uitval na het derde jaar kan wel eens kan liggen aan het ontbreken van een (Nederlands) netwerk, was haar conclusie in Forum ‘Ik kan me voorstellen dat moslim-ondernemers niet op een eindejaarsbórrel van de winkeliersvereniging komen, omdat in de naam wel erg de indruk wordt gewekt dat er alleen alcohol wordt geschonken.’ Zeker in tijden van onzekerheid, zoals de start van een nieuw bedrijf, is informatie en kennis essentieel, stelt Schutjens. ‘Daarvoor is contact met anderen nodig. De effecten van deze netwerkcontacten zijn afhankelijk van de sterkte van de band met dat contact.’

Daar heeft Shirley Wijngaarden in elk geval last van. ‘Wij zijn ook niet zo gericht op samenwerking. Wij hebben echt nodig dat iemand naar ons toe komt en zegt: Weet je wel wat wij allemaal voor je kunnen doen?’ Als kapster met een kappersschool voor etnic hair, merkt ze dat ze in de marge van de sector werkt. Letterlijk. Tijdens wedstrijden, waar ze – vaak als enige allochtoon – jureert, wordt etnic hair (ook wel black hair) vaak als laatste behandeld. Tegen die tijd heeft iedereen wel zin in een borrel. Ook zijn er weinig ‘aanpalende’ producten buiten de kleine importshops. ‘Ik wil gewoon iets van een goed merk in een winkel die ik kan vertrouwen. Gewoon bij de Etos. Ik voel er niets voor om haarproducten bij elkaar te zoeken in obscure Afrikaanse tokootjes in flessen waarvan ik de etiketten niet begrijp’, zegt ze.

Starter is steeds vaker een allochtoon
Van alle startende bedrijven heeft 40 een procent allochtone eigenaar. Van deze allochtone ondernemers heeft een iets groter deel een niet-westerse afkomst.
Mannen zijn oververtegenwoordigd onder de startende ondernemers. Dat geldt vooral voor niet-westers allochtone ondernemers. Voor autochtone ondernemers geldt overigens precies het omgekeerde.
De allochtone starters zijn jonger dan autochtone startende ondernemers. En hebben vaak minder werkervaring dan hun autochtone collega-starters.

Volgende generatie
Een tweede oorzaak voor vroegtijdig falen, ligt misschien wel in het kiezen van de verkeerde sector, denkt Schut-jens. Weer levensmiddelen, een belwinkel, een importwinkel van kleding. Ze ziet dat de tweede generatie het al veel beter doet. Ook omdat die buiten de gebaande winkelpaden gaan. Het is ook een kwestie van geduld. ‘De eerste generatie wil geen ondernemer worden’, zegt Serif Aktürk. ‘Dat zijn gastarbeiders, die komen om in de fabrieken te werken.

De tweede generatie begint heel voorzichtig een klein bedrijf. Ik verwacht veel van de derde en vierde generatie. Dat zijn Nederlanders, die gaan opklimmen.’ Of in de woorden van begrafenisondernemer Dennis Friperson: ‘Mijn generatie spreekt de taal en weet hoe het in Nederland werkt. Wij krijgen de veranderingen wel die we nodig hebben.’

De volgende generatie zit in elk geval wel in de gedachten van de ondernemers. Chiwah Chow is met haar broers zelf de tweede generatie in het bedrijfjesconglomeraat dat haar vader is begonnen. Kaasmaker Aktürk heeft ook een tomatenpureefabriek en een blikfabriek: voor zijn zoons. En ook de broers Yassin hebben nog grote plannen met hun bakkerij. ‘Groeien? Tuurlijk, tuurlijk. Wij kunnen er nu van leven, wij zijn nu aan het bouwen zodat de volgende generatie dat ook kan.’

Handig: de wekelijkse Forum-alert

Handig: de wekelijkse Forum-alert

allochtoon ondernemerschapewald engelenondernemerschapstartende ondernemersveronique schutjens