28 AUG, 2020 • 28 AUG, 2020 •

Wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap, brief aan de VC voor Financiën van de Tweede Kamer

Geachte dames en heren,

 

Door middel van deze brief reageren VNO-NCW en MKB-Nederland op het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap (het wetsvoorstel) dat in behandeling is bij uw Kamer. Het wetsvoorstel veronderstelt dat leningen uit de eigen bv voor zover deze meer bedragen dan € 500.000 en niet zijn aangegaan voor de eigen woning een dividenduitkering betreffen. Doordat het wetsvoorstel geen eerbiedigende werking kent, worden ook bestaande leningen door de maatregel geraakt.

 

Onze zorgen rondom het wetsvoorstel zijn de volgende:

  • Een betrouwbare overheid is essentieel. Evenals de Raad van State zijn wij van mening dat belastingplichtigen erop zouden mogen vertrouwen dat de fiscale behandeling van bestaande leningen wordt geëerbiedigd. Wij pleiten er daarom voor het wetsvoorstel alleen te richten op nieuwe gevallen en bestaande gevallen – leningen die in het verleden zijn aangegaan – ongemoeid te laten.
     
  • Vanwege het ontbreken van eerbiedigende werking vormt het wetsvoorstel een aanslag op de liquiditeitspositie van ondernemers die kan oplopen tot € 5,8 miljard¹. De met een jaar uitgestelde inwerkingtreding doet daar niets aan af. Indien eerbiedigende werking onverhoopt achterwege blijft, is een bredere overgangsregeling of betalingsregeling noodzakelijk teneinde belastingplichtigen handelingsperspectief te bieden.
     
  • Het wetsvoorstel is gebaseerd op gegevens uit 2016. Onduidelijk is in hoeverre de aankondiging van het wetsvoorstel in combinatie met de tariefsverhogingen in box 2 per 2020 en 2021 tot het gedragseffect hebben geleid dat leningen uit de eigen bv zijn teruggebracht en er daardoor geen noodzaak meer is tot het wetsvoorstel.
     
  • Het wetsvoorstel mist een adequate anticumulatieregeling waardoor in voorkomende gevallen dubbele belastingheffing ontstaat. Dit is onwenselijk.

Onderstand gaan wij nader op deze zorgen in.

 

Ontbreken van eerbiedigende werking: onbetrouwbare overheid
Met dit wetsvoorstel wordt een decennialang staande praktijk alsnog teruggenomen. Natuurlijk kunnen gewijzigde inzichten aanleiding zijn voor de wetgever om het beleid te wijzigen. Echter, de uitgangspositie bij beleidsveranderingen zou – conform de eigen regels van de overheid – steeds moeten zijn dat bestaande gevallen worden geëerbiedigd.

 

Ook de Raad van State wijst op de materieel terugwerkende kracht en merkt op dat eerbiedigende werking wel voor de hand had gelegen. Bij de recente wijziging in het kader van de emigrerende aanmerkelijkbelanghouder werd ook gezorgd voor eerbiedigende werking door de wijziging alleen van toepassing te laten zijn op migraties die plaatshadden na de bekendmaking van het wetsvoorstel. Door aan te grijpen bij de bekendmaking worden anticipatie effecten voorkomen.

 

Wij achten eerbiedigende werking, rekening houdend met anticipatie-effecten, voor bestaande leningen waarvoor zekerheden zijn of kunnen worden gesteld ook nu op zijn plaats.

 

Ontbreken van eerbiedigende werking: verslechtering liquiditeitspositie van ondernemingen en gebrek aan handelingsperspectief
Vanwege het ontbreken van eerbiedigende werking vormt het voorstel een aanslag op de liquiditeitspositie van ondernemers die kan oplopen tot € 5,8 miljard². Dat bedrag moeten deze ondernemers de komende jaren bij elkaar brengen om deze box 2-heffing te voldoen. Omdat de meeste ondernemers het geld niet privé beschikbaar zullen hebben, zullen zij het op enig moment aan de onderneming moeten onttrekken.

 

Het gaat hier om liquide middelen die ondernemingen nodig hebben om in het slechtste geval de recessie door te komen. In het beste geval zet de maatregel een rem op het herstel en de wederopbouw van onze economie. Beide effecten zijn maatschappelijk ongewenst en contrair aan het crisisbeleid dat gericht is op versterking van de liquiditeitspositie van ondernemingen en op behoud van werkgelegenheid in Nederland. Het wetsvoorstel sluit dan ook niet aan bij uitlatingen van het kabinet om investerend de crisis uit te komen.

 

Alsnog opnemen van eerbiedigende werking voor bestaande gevallen voorkomt een verslechtering van de liquiditeitspositie van ondernemingen. Indien dat niet haalbaar blijkt, ligt het voor de hand om een bredere overgangsregeling te treffen voor bestaande gevallen zodat een meer geleidelijke afbouw over een langere periode mogelijk is. Een alternatief kan zijn dat aanmerkelijkbelanghouders de mogelijkheid wordt geboden gebruik te maken van een betalingsregeling conform artikel 25 in de Invorderingswet. Daarmee wordt in ieder geval een tegemoetkoming geboden voor acute liquiditeitsproblemen als gevolg van dit wetsvoorstel en aan het advies van de Raad van State die de periode waarin de schulden moeten zijn afgebouwd om de gevolgen van het wetsvoorstel te voorkomen uitermate beperkt noemt. De door het kabinet met een jaar uitgestelde beoogde inwerkingtredingsdatum achten wij niet afdoende en geen recht doen aan het advies van de Raad van State.

 

Noodzaak van het wetsvoorstel na gedragseffecten
De noodzaak van het wetsvoorstel wordt in de Memorie van Toelichting geïllustreerd aan de hand van cijfers betreffende belastingjaar 2016. Het CPB beschrijft in de certificering van de budgettaire raming van het wetsvoorstel³ dat als gevolg van de per 2020 en 2021 stijgende box 2-tarieven het relatief voordelig was om in 2019 de schuld af te lossen met dividenduitkeringen uit de eigen vennootschap.

 

Het is gelet op de genoemde gedragseffecten niet ondenkbeeldig dat de cijfers van 2016 als gevolg van de ontwikkelingen in 2019 e.v. niet meer aansluiten bij de huidige werkelijkheid. Het zou daarom goed zijn als tijdens de parlementaire behandeling duidelijk wordt wat de actuele stand van zaken is betreffende leningen uit de eigen bv, vooral omdat het wetsvoorstel op basis van de cijfers uit 2016 een aanzienlijke economische impact heeft. Inmiddels zou toch een beeld moeten bestaan voor belastingjaar 2019 (of in ieder geval voor 2018) wat de stand is van hetgeen excessief uit de eigen bv is geleend.
Ook zou het mogelijk moeten zijn om te identificeren wat de trend is van deze leningen, in welke mate hebben aflossingen plaatsgevonden en is de verwachting dat aflossingen plaats gaan vinden naar 2023 toe.

 

Wetsvoorstel leidt tot dubbele belastingheffing: adequate anticumulatieregeling gewenst
Zoals in diverse reacties op de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel is aangegeven, introduceert de voorgestelde maatregel dubbele belastingheffing. Het onderhavige wetsvoorstel komt ten dele aan de bezwaren hiertegen tegemoet, maar laat nog steeds situaties van dubbele belastingheffing ontstaan.

 

Het is ons inziens onwenselijk dat er bij de introductie van een maatregel voorbij wordt gegaan aan het adequaat voorkomen van situaties van dubbele belastingheffing. Dit past een betrouwbare overheid niet en past niet in een zorgvuldig wetgevingstraject.

 

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Vanzelfsprekend zijn wij bereid om een en ander nader toe te lichten.

 

Hoogachtend,

 

Mw. G. Dolsma
Wnd. Directeur Beleid

 


 

¹, ² Het conceptwetsvoorstel noemde een belastinggrondslag van € 17 miljard waarover dient te worden afgerekend in box 2. Uitgaande van het box 2-tarief vanaf 2021 van 26,9% dient er als gevolg van dit wetsvoorstel tot maximaal € 5,8 miljard aan liquide middelen aan ondernemingen van DGA’s te worden onttrokken.
³ CPB: Certificering budgettaire raming Wet excessief lenenbij eigen vennootschap

dividendbelastingfinancieringvennootschapsrechtwet- en regelgeving