16 JAN, 2024 • Column
Zo beheersen we de instroom van internationale studenten
Vandaag debatteert de Tweede Kamer over hoe we de instroom van internationale studenten kunnen beheersen. Dit is een belangrijk debat, omdat de dit jaar ruim 120.000 internationale studenten een druk leggen op ons hoger onderwijssysteem, maar aan de andere kant Nederland ook internationaal talent nodig heeft. Hoe kunnen we deze instroom op een positieve manier beheersen?
Het probleem
Belangrijk is het verschil tussen EU-studenten en niet EU-studenten. Die eerste groep krijgt een groot deel van het collegegeld van de Nederlandse belastingbetaler, kiest vaak voor studies waar in Nederland weinig werk in is en vertrekt meestal na de studie snel weer terug.
De niet EU-studenten betalen juist alles zelf, kiezen voor tekortsectoren als zorg, onderwijs en techniek, en blijven vaker in Nederland wonen en werken. Zij leveren Nederland netto gemiddeld tot wel 96.000 euro per persoon op.
De bekostigde EU-studenten met weinig uitzicht op onze arbeidsmarkt zijn dus ‘het probleem’, maar door de Europese Interne Markt mag geen beleidsmatig verschil worden gemaakt tussen Nederlandse en EU-studenten. Dit maakt het lastig om gericht alleen deze Europese onderwijstoeristen te weren.
Daarbovenop krijgen onze universiteiten financiering van de overheid voor elke student die ze werven. Dit is dus gericht op kwantiteit, en als het Nederlandse studentenaantal terugloopt, moeten ze maar uit het buitenland komen. Dit verklaart ook waarom universiteiten de afgelopen decennia zo gericht zijn op het aantrekken van ‘meer en meer’ studenten. Deze mentaliteit moet omdraaien.
De oplossingen
In het huidige wetsvoorstel ‘Internationalisering in Balans’ ligt de nadruk teveel op generiek ‘shotgunbeleid’: algemene taaleisen en sturingsinstrumenten (fixus) waarmee universiteiten een maximum aantal studenten kunnen zetten. Maar zoals ik bepleit: zolang ons financieringssysteem op kwantiteit gericht is, zullen universiteiten niet écht serieus snijden. Terwijl Nederland die zesduizend Duitse psychologiestudenten toch echt niet nodig heeft.
Een profilerings- en specialiseringsslag, via een regieorgaan van de universiteiten onder leiding van het ministerie van OCW, kan bindende afspraken maken over welke universiteiten welke opleidingen wel (en vooral ook níet) aanbieden, en wat de capaciteit voor (internationale) studenten voor deze opleidingen zijn. Zo’n regieorgaan heeft uiteraard aandacht voor tekortsectoren en regio-specifieke gevallen.
Tenslotte moeten Nederlandse universiteiten ook gewoon minder in het buitenland adverteren. Er zijn nu hele promotiecampagnes in andere EU-landen; om maar meer studenten te trekken. Hiermee stoppen zou direct al veel schelen.
Tim Zandbergen
strategisch beleidsadviseur hoger onderwijs