21 AUG, 2014 • Branchebeeld

Waar blijft het medicijn tegen vertraging?

Farmaceutische bedrijven brengen graag nieuwe medicijnen op de markt. Maar dankzij stroperige procedures en behoudende artsen gaat dit langzamer dan zij zouden willen. ‘Ook Nederlandse patiënten hebben recht op innovatie.’

Waarom moeten Nederlanders het doen met oude medicijnen?

We geven veel uit aan zorg in Nederland, maar liefst 11 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dat is veel als je het vergelijkt met andere westerse landen. Maar als puur wordt gekeken naar de kosten van het geneesmiddelengebruik, zit Nederland (ruim) onder het ­Europees gemiddelde. De post geneesmiddelen beslaat minder dan 10 procent van de totale zorgkosten. Het overgrote deel van de medicijnkosten gaat op aan middelen die al langer op de markt zijn. Maar om te kunnen blijven concurreren, werken farmabedrijven ook hard aan de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Innovatieve producten die voor patiënten soms het verschil kunnen betekenen tussen leven en dood. Middelen ook die elders in de zorg kunnen leiden tot grote ­besparingen. Bijvoorbeeld doordat ziekenhuisopnames achterwege kunnen blijven.

Farmabedrijven steken veel geld in de ontwikkeling van die middelen. Ze geven meer uit aan onderzoek en ontwikkeling (r&d) dan bedrijven in welke andere sector dan ook. In Nederland zijn ze goed voor zo’n 10 procent van de totale r&d-uitgaven. Probleem is dat er in ­Nederland verhoudingsgewijs veel tijd overheen gaat voordat nieuwe medicijnen op de markt kunnen worden gebracht. En als ze al ­beschikbaar komen, worden die nieuwe medicijnen weinig voorgeschreven. In ons land maken ze nu nog maar 0,7 procent uit van de totale geneesmiddelenmarkt. Daarmee lopen we ver achter bij andere Europese landen als België, Duitsland en Frankrijk. Dat maakt het leven van farmaceutische bedrijven in Nederland er niet gemakkelijker op.

Bekijk het debat over het nederlandse geneesmiddelenonderzoek

Guus van der Vat (MSD)
‘Het conservatisme moet er echt uit’

Het anti-diabetesmiddel Januvia is het grootste medicijn van MSD wereldwijd en staat al in vele behandelrichtlijnen in landen om ons heen. Maar Nederlandse huisartsen schrijven het praktisch niet voor. Guus van der Vat, directeur Nederland bij MSD, vindt dat onbegrijpelijk. ‘Hoewel het geneesmiddel in ons land al zeven jaar op de markt is, wordt het nog maar aan zo’n 3 procent van de diabetespatiënten voorgeschreven. In België is dat 9 procent, in Noorwegen zelfs 15 procent. ­Alleen in Roemenië schrijven artsen het nóg minder voor.’ Internationaal onderzoek ­bevestigt het beeld dat Van der Vat schetst. Nederlandse huisartsen blijken in het algemeen erg terughoudend bij het voorschrijven van nieuwe medicijnen, zoals Januvia. Twaalf jaar geleden was 5,1 procent van alle voorgeschreven geneesmiddelen een merkgeneesmiddel dat korter dan vijf jaar op de markt is, in 2013 was dat nog maar 0,7 procent. Volgens hem is het probleem van huisartsen dat ze allesweter moeten zijn. ‘En dan kiezen ze maar liever voor de veilige weg. Waarbij ze als leidraad de behandelrichtlijnen van het Nederlands Huis­artsen Genootschap (NHG) aanhouden. Punt is dat die richtlijnen veel conservatiever zijn dan internationale richtlijnen.’ Onterecht, oordeelt Van der Vat. ‘Geneesmiddelen worden voor toelating op de Europese markt heel zorgvuldig ­onderzocht, om de werking en eventuele bijwerkingen in beeld te krijgen. En dan zeggen de Nederlandse huisartsen toch dat ze het liever zelf eerst nog een tijdje willen aankijken. Zo is het bij Januvia ook gebeurd; het duurde zes jaar voordat het middel was opgenomen in de NHG-richtlijnen, met de opmerking terughoudend te zijn met voorschrijven.’ Hij vindt het goed dat er behandelrichtlijnen zijn voor ­huisartsen. Dat geeft houvast. Maar de richtlijnen zouden wel veel meer moeten aansluiten bij de internationale praktijk. ‘Het conservatisme moet er uit. Ook ­Nederlandse patiënten hebben recht op innovatie.’

Hans Sijbesma (AstraZeneca)
‘Weeg kosten en baten tegen elkaar af’

Dat in de gezondheidszorg wordt gelet op de kosten, vindt hij niet meer dan normaal. Maar zorgverzekeraars sturen nu wel erg monomaan op het drukken van de medicijnkosten. Terwijl op dat vlak al zoveel winst is behaald, stelt Hans Sijbesma, algemeen directeur van AstraZeneca. In 2011 bedroegen de kosten voor geneesmiddelen in Nederland nog ruim 5 miljard euro, twee jaar later was dat nog maar 4,3 miljard. Sijbesma constateert dat verzekeraars doelmatig voorschrijven steeds vaker uitleggen als het voorschrijven van zo goedkoop mogelijke middelen. Maar daardoor worden artsen wel beperkt in hun therapeutische mogelijkheden. Hij zou graag zien dat niet alleen wordt gekeken naar de kosten van medicijnen, maar ook naar de opbrengsten. ‘Door goed medicijngebruik kunnen ziekenhuisopnames achterwege blijven. En door de juiste inzet van medicijnen kan de arbeidsdeelname van mensen omhoog en het verzuim omlaag. Maar helaas zijn zorgverzekeraars daar niet erg mee bezig. Terwijl het toch ook in hun belang is om te kijken naar de totale zorgkosten.’ Sijbesma noemt als voorbeeld diabetes. Uit onderzoek blijkt dat er een fors verschil is in arbeidsparticipatie tussen gezonde mensen en mensen met diabetes. Van de totale bevolking is rond 63 procent aan het werk, van de mensen met diabetes maar 40 procent. Een vergelijkbare trend zie je bij arbeidsongeschiktheid. Van de totale bevolking kan rond 9 procent van de mensen niet meer werken, bij mensen met diabetes ligt dat percentage een factor drie hoger. ‘Op het moment dat je een patiënt met diabetes goed behandelt, heeft dat een positief effect op de aandoening. Het leidt niet alleen tot een betere kwaliteit van leven, maar ook tot een hogere arbeidsproductiviteit. Ik zou graag zien dat dit soort zaken wordt meegewogen.’

Edwin Ket (BMS)
‘Wachttijd na registratie geneesmiddel moet korter’

Voordat een geneesmiddel op de markt mag worden gebracht, wordt uitgebreid onderzocht of het voldoet aan de criteria van de registratie-autoriteit. Edwin Ket, director market access bij Bristol-Myers Squibb (BMS), vindt het niet meer dan logisch dat serieus wordt gekeken naar de effectiviteit en veiligheid van medicijnen. Maar hij vindt dat daar wel veel tijd mee is gemoeid. ‘Het hele proces vergt meer dan eens acht jaar – en soms zelfs nog een paar jaar meer. Terwijl de totale octrooiduur, waarbinnen de investering moet worden terugverdiend, gemiddeld twintig jaar is.’ De farmaceutische industrie probeert onder meer met efficiency­verbetering in het proces van onderzoek en ontwikkeling de tijd tot de markt­introductie van medicijnen in te korten. Maar Ket stelt dat er ook op andere ­fronten nog tijd is te winnen. Zoals in de fase na de registratie van een medicijn, als wordt beoordeeld of dat medicijn in aanmerking komt voor vergoeding. De huidige praktijk is dat eerst de medische beroepsgroep zich er een oordeel over vormt en vervolgens Zorginstituut Nederland en de Nederlandse Zorgautoriteit. Naast vele andere belanghebbenden. ‘Die stappen zijn allemaal nodig. Maar het zou mooi zijn als deze niet na elkaar zouden worden gezet, maar parallel aan elkaar. En overlap zou er uit moeten. Zo win je tijd.’ Als voorbeeld noemt hij de gang van zaken rond Nivolumab, een medicijn tegen melanoom dat BMS nu in de pijplijn heeft. Ket spreekt van ‘een nieuwe aanpak binnen de oncologie die een doorbraak betekent’. ‘Het is patiënten in een uitzichtloze situatie al moeilijk uit te leggen dat de registratieprocedure volledig moet worden doorlopen voordat het medicijn op de markt mag. Maar probeer mensen in zo’n situatie maar eens duidelijk te maken dat een middel als het is geregistreerd nóg niet mag worden verstrekt, omdat we daarna met allerlei instanties eerst nog een maandenlange discussie moeten voeren over de bekostiging. Zoiets is niet uit te leggen.’

Handig: de wekelijkse Forum-alert

Handig: de wekelijkse Forum-alert

arbeidsproductiviteitbelgiëconcurrentiepositiefarmaceutische industriegezondheidszorginnovatieproductontwikkelingproductveiligheidregeldrukzorgkosten